Paul Cliteur: Het seculier perspectief
22 10 08 - 02:02 - Categorie: religie De Vrije Gedachte organiseert jaarlijks onder de naam Anton Constandse Lezing een lezing door een bekende gastspreker waarin het gedachtegoed van de vrijdenkersvereniging centraal staat. Dit jaar op 13 september was Paul Cliteur de gastspreker. In de Waalse Kerk in Haarlem droeg hij de lezing Het seculier perspectief voor, over de inhoud van zijn op handen zijnde boek, dat als The Secular Outlook het licht zal zien. Hierin staat het belang van de vrijheid van kritiek centraal, en met name de vrije kritiek op religie. Het belang dat religie voor heel veel mensen heeft, wordt door iedereen erkend, en de vrijheid van religie is dan ook een van de grondrechten van de mens. Dat religie ook schaduwzijden heeft, is echter iets wat veel moeilijker bespreekbaar is, omdat de religie zich in beginsel tegen kritiek verzet. De schaduwzijden van religie, zoals heilige oorlogen, boekverbrandingen, onderdrukking en andere zaken die in ons tijdperk geen goede naam hebben worden dan ook terzijde geschoven als 'niet-religieus'. De overtuiging dat religie per definitie goed is, leidt tot het ontkennen van de negatieve kanten. Als bepaald gedrag dus slecht is, is het per definitie niet religieus. Deze overtuiging is niet alleen onder gelovigen gemeengoed, maar ook bij vele ongelovigen. Zij zeggen bijvoorbeeld dat beleid van het CDA dat een toename van armoede tot gevolg heeft 'niet christelijk' is, en roepen zelfzuchtige christelijke politici op zich 'christelijker' te gedragen. Daniel Dennett noemde deze mensen believers in belief.Het geloof dat religie per definitie tot het goede inspireert, brengt de overheid er ook toe om islamitische instellingen te subsidiëren als middel om de integratie te bevorderen, en om contact te zoeken met imams om de ontsporende jeugd weer in het gareel te brengen. Directe overheidssteun aan religies is ongrondwettelijk, maar waar het de islam betreft komt dit wel voor.
Veel opiniemakers die zelf niet religieus zijn, zijn wel believers in belief. Maar dit is, stelt Paul Cliteur, niet de positie van de vrijdenker. Het uitgangspunt van vrijdenkers is de volgende opvatting: dat religie op zijn minst verschillende kanten heeft, waarbij men de kwade kanten niet over het hoofd moet zien. Een vrijdenker zou dus niet moeten zeggen dat religies nooit tot iets goeds kunnen inspireren. Maar de stelling dat religie 'uit de aard der zaak' goed is, zoals de 19e-eeuwse Britse filosoof Herbert Spencer meende, is een middel om religie te vrijwaren van kritiek. Volgens een vrijdenker is het bekritiseren van religie noodzakelijk om religie te kunnen zuiveren van de kwade kanten. Juist het weren van kritiek is dus een oorzaak dat religie zich niet kan ontdoen van de negatieve aspecten.
In het verleden was het moeilijk en gevaarlijk om religie in het openbaar te bekritiseren. Daarom is in de geschiedenis van de filosofie weinig van een ondubbelzinnige houding tegenover religie te bespeuren. Censuur en andere beperkingen van de vrije mening maakten dat filosofen nooit werkelijk konden zeggen wat ze wilden. Vaak waren ze zelfs gedwongen te zeggen wat ze níet vonden, om te voorkomen dat ze zich verdacht maakten. Dat ondervonden al vele Griekse filosofen. Anaxoras en Protagoras werden gedwongen te vluchten omdat de wet verbood astronomische ideeën te ontwikkelen die strijdig waren met de religie. Socrates werd ter dood veroordeeld omdat hij de jeugd bedierf door zijn religieuze opvattingen. In onze eigen geschiedenis kon Spinoza veel werk niet tijdens zijn leven publiceren. Kant kreeg te maken met een schrijfverbod, Diderot met opsluiting. Anderen moesten onderduiken, verloren hun universitaire leerstoel of werden ter door veroordeeld of vermoord.
Toch was sinds de tijd van Spinoza de geest uit de fles, en de negentiende eeuw zag de opkomst van de vrije, onomwonden religiekritiek tegemoet. In 1856 konden vrijdenkers zich voor het eerst openlijk verenigen en in de openbaarheid treden.
De laatste tijd krijgen we weer te maken met dreiging en terreur tegen critici van religie, deze keer niet door de staat, maar door burgers en terroristische organisaties. Het gevolg is dat de vrije mening weer onder druk staat, vooral als deze zich richt tegen religie. In plaats van dat dit wordt gezien als een waarschuwing en een oproep om op te staan en ons zo kritisch mogelijk tegen deze ontwikkeling uit te spreken, lijkt het tegenovergestelde te gebeuren; velen neigen ernaar om geen kritiek uit te spreken, omdat dit gewelddadige figuren provoceert. Hoe gewelddadiger en intimiderende het terrorisme zich opstelt, hoe minder wordt verwezen naar de religie als bron van conflicten en geweld. Het geloof wordt weer als voorheen beschermd tegen kritiek.
Vrijdenkers nemen hier geen genoegen mee. Kritiek is een noodzakelijke drijfveer voor ontwikkeling en vooruitgang geweest voor andere wereldbeschouwingen, en religies zijn geen uitzondering. Zonder kritiek kan religie zich niet aanpassen aan de ontwikkelingen en ontstaat er een kloof tussen wat de religie leert en de menselijke behoeftes.
Cliteur voert twee vrijdenkers op om de houding van vrijdenkers ten opzichte van de religie te begrijpen. John Stuart Mill was een filosoof, die in 1859 het boek On Liberty schreef, waarin hij de vrijheid van meningsuiting verdedigde. Hij betoogde dat niemand het recht heeft een ander de mond te snoeren, ongeacht hoe groot of klein het draagvlak was voor een bepaalde mening. Geert Wilders heeft volgens de visie van Mill het recht zijn opvattingen over de islam uit te dragen, zelfs al zou de hele wereld een andere mening toegedaan zijn.
Maar een vrijdenker verdedigt niet alleen het recht om kritisch te mogen zijn over een religie, maar beschouwt religiekritiek tevens als een plicht voor iedereen. Dat lijkt in een tijd dat dialoog en respect de leidraad zijn geworden om conflicten te bezweren op een provocatie. Maar toch behoort de vrije kritiek op opvattingen die invloed uitoefenen op het openbare leven tot de beginselen van de democratische samenleving. Mill zet dit ook uiteen in zijn boek.
De tweede vrijdenker die Cliteur opvoert om duidelijk te maken in welke crisis de samenleving zich op dit moment bevindt is de Victoriaanse geleerde William Kingdon Clifford. De centrale stelling in zijn The Ethics of Belief uit 1877 is: het is altijd, overal en voor iedereen verkeerd om iets te geloven zonder dat voldoende bewijs voor is. In dit opstel is het principe van kritiek de centrale morele opdracht. Een reden hiervoor is dat een geloof geen privé-zaak is, maar dat het iedereen raakt, omdat onze levens met elkaar verweven zijn. Onze opvattingen worden doorgegeven naar volgende generaties. Onze persoonlijke opvattingen maken hiervan deel uit. Wat we geloven bepaalt hoe we handelen. Dit bevat een verantwoordelijkheid niet alleen voor onszelf, maar omdat we deel zijn van het collectief voor de hele mensheid.
Het collectieve bezit van wat we geloven moet ook verder worden ontwikkeld, en dus onderworpen aan kritiek. Het is onze morele plicht om de opvattingen die ons gemeenschappelijk erfgoed vormen te toetsen op de geldigheid. Het is onze verantwoordelijkheid mee te werken aan een wereld waarin ons nageslacht zou willen leven. Het is hierbij van het grootste belang niets te geloven wat niet op deugdelijk bewijs stoelt, en om het geloof niet te voeden door twijfel te onderdrukken en onderzoek te vermijden.
Heden ten dage lijkt de omgekeerde opvatting te heersen: het wordt als lomp en provocerend beschouwd om iemand te wijzen op de onhoudbaarheid en absurditeit van het geloof waar hij zijn levensfilosofie op baseert. Iedereen heeft zijn eigen waarheid, en dat dienen we te respecteren. Wie dit tegenspreekt, wordt intolerant gevonden.
Dit staat dus lijnrecht tegenover de opvatting van de vrijdenker dat de kwalijke kanten van religie alleen onschadelijk kunnen worden gemaakt als ze worden benoemd en bekritiseerd. De verplichting om deze kwalijke kanten aan de kaak te stellen is volgens Cliteur de eerste pijler van het vrijdenken. De tweede pijler houdt in dat de maatschappij de vrijheid van kritiek mogelijk maakt en beschermt. Typerend voor de vrijdenker is dat hij beide pijlers voor hem essentieel zijn.
Met betrekking tot de twee pijlers zijn nog drie andere posities mogelijk. Iemand kan de eerste pijler verwerpen en denken dat religies alleen goede kanten hebben, zoals de believers in belief. Iemand kan de tweede pijler verwerpen en zeggen dat de vrijemeningsuiting een vrijbrief is voor het in de wereld verspreiden van verwerpelijke denkbeelden. De vrije mening maakt dus niet het doorprikken van leugens mogelijk, maar is juist de bron van de verspreiding ervan. Ten slotte kunnen beide pijlers worden verworpen en worden gesteld dat religie per definitie goed is, terwijl de waarde van de vrijemeningsuiting ambivalent is. Deze derde opvatting lijkt op dit moment het klimaat in Nederland te beheersen. Kritiek op de religie wordt veelzeggend vaak afgedaan als 'misbruik van de vrijheid van meningsuiting', een curieuze verbale truc om de vrije mening ten opzichte van religie te reduceren.
Onze generatie kent geen vrijdenkers van formaat met betrekking tot religiekritiek. Dit heeft er misschien mee te maken dat het vrijuit spreken over religie tegenwoordig weer schrikwekkende gevolgen kan hebben, zoals olieboycots, fatwa's, moorden, aanslagen en dreigen met maatschappelijke ontwrichting. Kritische uitspraken in de media leiden steeds tot opgewonden maatschappelijke debatten. Vele uitgevers durven kritische boeken niet uit te geven, zodat critici geen podium krijgen om zich te ontplooien. Religie wordt daarentegen agressief gepromoot.
Hopelijk, besluit Cliteur, zullen de nieuwe generaties hun weg kunnen vinden naar de waarden die door de vrijdenkersbeweging tot basis van onze democratie zijn geworden.
De volledige tekst van de lezing kan hier worden gedownload.
Klik hier om de audio-opname te kunnen beluisteren.
Auteur:
Dit artikel is 2819 keer gelezen.
twee reacties